De Rechtbank Den Haag heeft in dit kader recentelijk een opmerkelijke uitspraak gedaan. In deze zaak had de werkgever een werknemer onterecht op staande voet ontslagen. De werkgever beschuldigt de werknemer ervan dat hij contact heeft gehad met concurrenten en vertrouwelijke informatie heeft gelekt. Ook, zo zegt de werkgever, heeft de werknemer alle gegevens van zijn laptop gewist zodat de werkgever de gedragingen van de werknemer (in het kader van het ontslag) niet meer achteraf kon controleren. Daarnaast heeft de werknemer een voor de werkgever ongunstige deal gesloten vlak voordat hij ontslagen werd.
De werknemer ontkent alles en de werkgever kan de beschuldigingen uiteindelijk niet voldoende hard maken. De rechter geeft een verklaring voor recht dat aan het ontslag op staande voet geen dringende reden ten grondslag ligt en veroordeelt de werkgever tot het betalen van een transitievergoeding van € 8.415,- en daarnaast een billijke vergoeding van € 55.000,-.
Bij de vaststelling van de billijke vergoeding houdt de rechter in dit geval rekening met de slechtere arbeidsmarktpositie van de werknemer als gevolg van het huidige coronavirus en het effect hiervan op de economie. De rechter gaat zelfs zover dat hij een concrete inschatting geeft van de termijn waarop de werknemer een andere gelijkwaardige baan zal kunnen vinden.
Uit deze uitspraak blijkt maar weer dat rechters proberen handen en voeten te geven aan de hoogte van een billijke vergoeding én dat deze voor werkgevers behoorlijk kan oplopen.